Het wemelt van de kinders.
Sneeuw. Het hoort bij de winters.
Lekker bij de kachel, erwtensoep met worst.
Sterren op de ramen, het barst van de vorst.
Lekker zitten op de slee,
Iedereen is tevree.
Iedereen heeft blosjes op de wangen.
In de weer met stangen.
De winter is wit.
De kleur die overal in de winter zit.
Het lijkt wel van tevoren bepaald.
De kou, die er vanaf straalt.
Sneeuw, altijd bijzonder.
Het lijkt wel een wonder.
Een wonder op aarde,
vertelde iemand, die langs me vaarde.
Sneeuwvlokje, sneeuwvlokje, vallend uit de hemel.
Het valt op je, je bent lekker aan de wandel.
Gelukkig was er dit jaar nog wat winter over,
Lekker dat de sneeuw het nog wat meer betovert.
Sneeuw mag dan zorgen voor bobbels op ijs,
Het gaat niet kapot, na bewerking met en zeis.
Sneeuw mag dan sneller smelten,
Het bedekt wel alle velden.
Sneeuw, ik vind je aardig.
Elk jaar weer ben je aanwezig.
Ik zeg wel eens; "Seizoenen zijn net zoals mensen. Ze missen wel eens een afspraak."
Maar jij zorgt ervoor dat ik me vermaak.
Sneeuw, daarom ben jij belangrijk.
Voor ieder mens, maar vooral als ik je aankijk.
Er zijn mensen die sneeuw haten,
Maar dat mag voor mij niet baten.
Dank je wel, sneeuw!
Dat je er nog jaren mag zijn.
Of nog een extra eeuw.
Sneeuw, ik vind je fijn.